Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

an hour past

Толкование Перевод

1 an hour past

an hour past

sedert een uur

English-Dutch dictionary > an hour past
2 past

adj. vroeger; voorbijgegaan; van vroeger; vorig, afgelopen, voorbij
--------
adv. voorbij; vroeger; toen
--------
n. geschiedenis; verleden; voorbijgegane tijd
--------
prep. langs; voorbij

past¹

[ pa:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 verleden (tijd) 〈 ook taalkunde〉

♦voorbeelden:

1   〈 eufemistisch〉 a woman with a past • een vrouw met een verleden

————————

past²

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 voorbij(gegaan) ⇒ over, gepasseerd

♦voorbeelden:

¶ past history • voltooid verleden tijd

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉

1 vroeger ⇒ gewezen

2 〈 taalkunde〉 verleden

♦voorbeelden:

2   past participle • verleden/voltooid deelwoord

     past tense • verleden tijd

III 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief en attributief na het zelfstandig naamwoord〉

1 voorbij(gegaan) ⇒ geleden

2 voorbij ⇒ vorig, laatst

♦voorbeelden:

1   in times past • in vroegere tijden

2   for some time past • sinds enige tijd

     an hour past • sedert een uur

     your letter of the fifteenth past • uw brief van de vijftiende jl.

————————

past³

〈 bijwoord〉

1 voorbij ⇒ langs

♦voorbeelden:

1   a man rushed past • een man kwam voorbijgestormd

————————

past⁴

〈 voorzetsel〉

1 voorbij ⇒ verder dan, later dan

♦voorbeelden:

1   past help • niet meer te helpen

     past all hope • hopeloos

     he cycled past our house • hij fietste voorbij/langs ons huis

     just past sixty • net over de zestig

     it's past our understanding • het gaat ons begrip te boven

     〈 informeel〉 he's past it • hij is er te oud voor

     half past three • half vier

English-Dutch dictionary > past
3 half

adj. halveren
--------
adv. helft
--------
n. helft, gedeelte van twee gelijke delen; een van een paar; een van de twee gelijkwaardige spelperiodes in een spel (Sport); helft van de tijd die gespeeld is in sport; ; halfspeler (bij voetbal)

half¹

[ ha:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud in betekenis 0.1 alleen: halves [ha:vz], in betekenis 0.2 ook regelmatig〉

1 〈 soms moeilijk te scheiden van het voornaamwoord〉 helft ⇒ half(je)

2 〈voornamelijk verkorting; benaming voor〉een half/halve ⇒ halve pint 〈 ongeveer 0, 28 l〉; 〈 sport〉 speelhelft

3 → halfback halfback/

♦voorbeelden:

1   two and a half • tweeëneenhalf

     cut in half/into halves • halveren

     one/a half • de/een helft

¶ 〈 informeel〉 go halves with someone in something • de kosten van iets met iemand samsam delen

     he's too clever by half • hij is veel te sluw

     do something by halves • iets maar half doen

     〈 informeel〉 that was a game and a half • dat was me een wedstrijd

→ better better/

————————

half²

〈voornaamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; soms moeilijk te scheiden van het zelfstandig naamwoord〉

1 de helft

♦voorbeelden:

1   half of it was spoilt, half of them were spoilt • de helft was bedorven

     half of six is three • de helft van zes is drie

————————

half³

〈bijwoord; vaak als eerste deel van samenstelling met bijvoeglijk naamwoord of deelwoord〉

1 half ⇒ 〈 informeel〉 bijna

♦voorbeelden:

1   half dead • half dood

     only half cooked • maar half gaar

     I half wish • ik zou bijna willen

     half as much/many again • anderhalf maal zoveel

     〈 Brits-Engels〉 half seven • half acht

     he didn't do half as badly as we'd thought • hij deed het lang zo slecht niet als we gedacht hadden

     half past/after one • half twee

     half and half • half en/om half 〈 ook figuurlijk〉

¶ 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 he didn't half get mad • hij werd me daar toch razend

     〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 not half bad • lang niet kwaad 〈 schitterend; understatement〉

     not half strong enough • lang niet sterk genoeg

————————

half⁴

〈 determinator, predeterminator〉

1 half ⇒ de helft van

♦voorbeelden:

1   half an hour, a half hour • een half uur

     half the profits • de helft van de winst

     half your time • de helft van je tijd

→ battle battle/, cock cock/, crown crown/, mind mind/

English-Dutch dictionary > half
4 quarter

n. kwart; woonwijk; kwart-dollar; kwart; vierhoek; plaats; streek; genade; windstreek
--------
v. vierendelen; in vieren delen; in vier gelijke stukken verdelen; kwartieren; opbergen

quarter¹

[ kwo:tə]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 kwart ⇒ vierde deel; 〈 sport〉 kwart, speelperiode van 15 minuten; kwartier 〈 van slachtdier〉

2 kwart dollar ⇒ kwartje

3 kwartaal ⇒ 〈 Amerikaans-Engels〉 collegeperiode, academisch kwartaal

4 kwartier 〈 van tijd, maan〉

5 achterste deel ⇒ achterwerk 〈 van schip〉, achterste scheepsdeel; hielstuk 〈van schoen/laars〉

6 quarter ⇒ kwart 〈 gewicht, maat〉

7 (wind)richting ⇒ windstreek 〈 van kompas〉, hoek, kant

8 (stads)deel ⇒ wijk, gewest

♦voorbeelden:

1   a quarter of a century • een kwarteeuw

     a quarter of an hour • een kwartier

     he chose the best quarter of the ox • hij koos het beste kwartier van de os

     three quarters of the people voted • driekwart van de mensen stemde

3   he pays his rent by the quarter • hij betaalt zijn huur per kwartaal

     during the last quarter • in het laatste semester

4   for an hour and a quarter • een uur en een kwartier (lang)

     this clock also strikes the quarters • deze klok slaat ook de kwartieren

     it's a quarter past/to eight • het is kwart over/voor acht

7   I expect no help from that quarter • ik verwacht geen hulp uit die hoek

     from all quarters of the world • uit alle windstreken

     is the wind in that quarter? • waait de wind uit die hoek?

8   in some quarters of (the) town there were riots • in sommige stadsdelen waren er rellen

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 genade ⇒ clementie

♦voorbeelden:

1   ask for/cry quarter • om genade smeken

III 〈 meervoud〉

1 〈 vaak leger〉 kwartier ⇒ verblijf, woon/legerplaats, kamer(s); 〈 figuurlijk〉 kring

♦voorbeelden:

1   this information comes from the highest quarters • deze inlichtingen komen uit de hoogste kringen

     find suitable quarters • geschikte huisvesting vinden

     well-informed quarters • goed ingelichte kringen

     married quarters • familieverblijven

     they took up their quarters • ze sloegen hun tenten op, ze namen hun intrek

→ close close/

————————

quarter²

〈 werkwoord〉

1 vierendelen ⇒ in vier (gelijke) delen verdelen

2 inkwartieren ⇒ logies/huisvesting verschaffen (aan), legeren

♦voorbeelden:

1   quarter an apple • een appel in vier parten verdelen

English-Dutch dictionary > quarter

См. также в других словарях:

hour */*/*/ — UK [ˈaʊə(r)] / US [aʊr] noun Word forms hour : singular hour plural hours 1) a) [countable] a period of time that consists of 60 minutes. 30 minutes is usually called half an hour, 15 minutes can be called a quarter of an hour, and 45 minutes can … English dictionary
hour — noun 1 period of sixty minutes ADJECTIVE ▪ full, solid ▪ I slept for eight solid hours. ▪ contact, credit (AmE) (both education) ▪ the … Collocations dictionary
hour — [ aur ] noun *** ▸ 1 60 minutes of time ▸ 2 a long time ▸ 3 time in which you do something ▸ 4 particular time of day ▸ 5 point in history/life ▸ 6 exact time ▸ + PHRASES 1. ) count a period of time that consists of 60 minutes. 30 minutes is… … Usage of the words and phrases in modern English
Past — Past, prep. 1. Beyond, in position, or degree; further than; beyond the reach or influence of. Who being past feeling. Eph. iv. 19. Galled past endurance. Macaulay. [1913 Webster] Until we be past thy borders. Num. xxi. 22. [1913 Webster] Love,… … The Collaborative International Dictionary of English
hour — [[t]a͟ʊ ə(r)[/t]] ♦ hours 1) N COUNT An hour is a period of sixty minutes. They waited for about two hours... I only slept about half an hour that night. ...a twenty four hour strike... London was an hour away and by the time I arrived the… … English dictionary
hour — n. 1 a twenty fourth part of a day and night, 60 minutes. 2 a time of day, a point in time (a late hour; what is the hour?). 3 (in pl. with preceding numerals in form 18.00, 20.30, etc.) this number of hours and minutes past midnight on the 24… … Useful english dictionary
Past Continuous — Die Englische Grammatik ist die Grammatik der englischen Sprache. Inhaltsverzeichnis 1 Satzbau 2 Wortarten 2.1 Substantive (Nouns) 2.1.1 Numerus 2.1.2 Genera … Deutsch Wikipedia
Past Perfect Progressive — Die Englische Grammatik ist die Grammatik der englischen Sprache. Inhaltsverzeichnis 1 Satzbau 2 Wortarten 2.1 Substantive (Nouns) 2.1.1 Numerus 2.1.2 Genera … Deutsch Wikipedia
Past Progressive — Die Englische Grammatik ist die Grammatik der englischen Sprache. Inhaltsverzeichnis 1 Satzbau 2 Wortarten 2.1 Substantive (Nouns) 2.1.1 Numerus 2.1.2 Genera … Deutsch Wikipedia
Past Tense — Die Englische Grammatik ist die Grammatik der englischen Sprache. Inhaltsverzeichnis 1 Satzbau 2 Wortarten 2.1 Substantive (Nouns) 2.1.1 Numerus 2.1.2 Genera … Deutsch Wikipedia
past — past1 W1S1 [pa:st US pæst] adj ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(previous)¦ 2¦(recent)¦ 3¦(finished)¦ 4¦(former)¦ 5¦(grammar)¦ ▬▬▬▬▬▬▬ [Date: 1200 1300; Origin: Old past participle of pass] 1.) ¦(PREVIOUS)¦ [only before noun] done, used, or experienced before now … Dictionary of contemporary English

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

an hour past

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

an hour past

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: